| Literatuur | Weeda: op zwak zure tot zwak basische, vrij schrale bodem, in de vroongronden op de overgang van nat naar droog; op de twee Nederlandse groeiplaatsen met Orchis morio, Anthoxanthum odoratum, Festuca rubra, Festuca tenuifolia, Danthonia decumbens, Holcus lanatus, Cynosurus cristatus, Briza media, Koleria macrantha, Carex caryophyllea, Carex flacca, Carex panicea, Luzula campestris, Thymus pulegioides, Hieracium pilosella, Polygala vulgaris, Potentilla erecta, Hypochaeris radicata, Lotus corniculatus, Ranunculus bulbosus, Centaurea jacea, Linum catharticum, Prunella vulgaris, Plantago lanceolata, Bellis perennis. Oberdorfer: op matig droge tot 'wechselfrische', basenrijke, meest kalkarme, neutrale tot matig zure leemgrond; relatief 'zure' Mesobromion-soort, ook in Violion caninae en Molinion. |
