Literatuur | Weeda: in het Deltagebied in bermen en op dijken; op openplekken in grazige vegetaties op zandige, kalkrijke klei, met Medicago arabica, Verbena officinalis, Torilis nodosa, Eryngium campestre, Diplotaxis tenuifolia, Melilotus spec.; in ZL in graften en hooilanden op krijthellingen met Arrhenatherum elatius, Brachypodium pinnatum, Origanum vulgare, Kanutia arvensis, Centaurea scabiosa, sinds kort ook op zand en allerhande stenig materiaal, in nieuwe of regelmatig gemaaide bermen en taluds van autosnelwegen; op de laatste standplaats met Festuca rubra en Agrostis capillaris. Was er tot voor kort alle aanleiding de soort in onze streken als kalkminnend te beschouwen, tegenwoordig lijkt het deze voorkeur te hebben opgegeven. Oberdorfer: op vochthoudende tot matig droge, voedsel- en basenrijke, meest kalkhoudende leemgrond. |