| | Code | Naam | Auteur | Standaardlijst | | Vlaanderen | orchimor | Orchis morio | L. |  | | Nederland | 889 | Orchis morio | L. | |
| Voorkomen binnen ecotooptypen op basis opnamenbestand Nederland | | Ecotooptypen | N | Presentie % | Bedekking % | % verklaard | | G42 | gesloten korte vegetatie op vochtige voedselarme zwak zure bodem | 18.71 | 2.2 | 0.07 | 28.8 | | S42 | struweel op vochtige voedselarme zwak zure bodem | 2.46 | 0.9 | 0.04 | 47.8 | | G47 | gesloten korte vegetatie op vochtige matig voedselrijke bodem | 74.53 | 0.8 | 0.03 | 62.3 | | G62 | gesloten korte vegetatie op droge voedselarme zwak zure bodem | 20.13 | 1.1 | 0.02 | 72.6 | | G47kr | gesloten korte vegetatie op vochtige matig voedselrijke basische bodem | 5.82 | 0.2 | 0.02 | 79.9 | | G43 | gesloten korte vegetatie op vochtige voedselarme basische bodem | 2.11 | 0.7 | 0.01 | 84.8 |
| Resulterende indeling soortengroepen | | G47 | gesloten korte vegetatie op vochtige matig voedselrijke bodem | | G42 | gesloten korte vegetatie op vochtige voedselarme zwak zure bodem | | G43 | gesloten korte vegetatie op vochtige voedselarme basische bodem |
| Discussie | | Oude indeling | G47, G42, G43 | | Wijziging vooraf | | | Literatuur | Weeda: op vochtige tot matig droge, zwak zure tot ongeveer neutrale, min of meer basenrijke bodem; begunstigd door begrazing en lichte bemesting, maar zwaardere bemesting is funest; ook door verschraling kan de soort verdwijnen (Terschelling); frequente begeleiders zijn Luzula campestris, Plantago lanceolata, Hypochaeris radicata, Holcus lanatus, Rhytidiadelphus squarrosus, Rumex acetosa, Festuca rubra, Cerastium fontanum, Trifolium pratense; in vochtige graslanden vaak samen met Phragmites australis, Carex nigra, Hydrocotyle vulgaris, Cirsium palustre, Lychnis flos-cuculi en Cardamine pratensis; in blauwgraslanden kwam de soort voor in combinatie met Centaurea jacea, Ranunculus acris, Briza media, Rhinanthus angustifolius, Thalictrum flavum, Orchis majalis, en een enkele maal Gymadenia conopsea; in het brakwaterveengebied in hooilanden met Cirsium palustre, Prunella vulgaris, Carex panicea, Juncus conglomeratus, Eriophorum angustifolium, Aulacomnium palustre, Leontodon saxatilis, Ophioglossum vulgatum, Mnium hornum en Carex riparia; in hooilanden op (kleiig) zand op Texel met Ophioglossum vulgatum, Orchis majalis, Ranunculus acris, Lotus corniculatus, Leontodon saxatilis, Trifolium dubium, Euphrasia stricta, Rhinanthus minor, Rhinanthus angustifolius, Cynosurus cristatus, Trifolium repens, Bellis perennis, Leontodon autumnalis; in duinheide en in vroongronden aan de rand van valleien; in Zuidlimburg 1 groeiplaats op zuidhelling met mozaiek van krijt en leem.
Oberdorfer: in schraalgraslanden (Magerrasen) en matig voedselrijke weilanden (magere Wiesen) op iets vochtige (wisselvochtige), basenrijke, basische tot zwak zure humeuze leem en klei; Magerkeitszeiger; kensoort Mesobromion (G43). R=7 (neutraal), F=4 (vochthoudend tot droog). | | Conclusie op basis literatuur | +G43, +G47, +G27?, -G22, -G23?, | | Conclusie op basis verdeling over ecotooptypen | +G47?, -G22, -G23 | | Voorstel wijziging | -G22, -G23, +G47, +G43 | | Toelichting voorstel | Han: wel of niet indelen bij basisch ? In buitenland in kalkgraslanden, maar hier meer op neutrale standplaatsen. | | Commentaar referenten | KG: Resultaten TOESRT zijn raadselachtig. Grootste huidige groeiplaats is op Texel, en valt onder G22 en wellicht deels G42. Het indelen van veel opnamen bij G47 komt me vreemd voor. Het schrappen van G23 lijkt me wel verstandig. Voorstel dus: G22, G42. | | Reactie | Niet mee eens; geloof eerder dat zoals Weeda aangeeft de standplaats juist niet te voedselarm mag zijn; | | Resulterende indeling | G47, G42, G43 |
|
