U bevindt zich op:
Gebieden
Habitattype 'Slik- en zandplaten'
Kenschets en beschrijving
EU-code1140
EuropaDe (Deense, Duitse en Nederlandse) Waddenzee herbergt het grootste areaal van dit habitattype in Europa
Areaal in Nederland100.000-1.000.000 ha
Profiel
Gedetailleerde informatie
Dit habitattype betreft slikwadden en zandplaten in de kustzone die tijdens laagwater niet onder water staan, zogenaamde intergetijdenplaten. In Noord- en Zuid-Nederland worden voor dit habitattype, evenals voor zoutmoerassen (kwelders en schorren; zie type 1330), verschillende begrippen gehanteerd. In het Waddengebied wordt gesproken van zand- en slikplaten, al naar gelang de platen zandig of slikkig zijn. In het Deltagebied wordt het habitattype aangeduid als slikken (wanneer ze aan het vasteland grenzen) of platen (wanneer ze geheel zijn omringd door water).
Op de meeste plaatsen zijn de intergetijdenplaten niet begroeid door vaatplanten en hooguit bedekt met een laag algen of cyanobacteriën. Op sommige plekken is een vegetatie met zeegras aanwezig; beide in ons land inheemse soorten (Zostera marina en Zostera noltii) komen voor. De aanwezigheid van algen en cyanobacteriën in zout water wordt sterk bepaald door de ondergrond (zand of steen) en hangt mede samen met allerlei lokale omstandigheden, zoals het microreliëf en eventuele beschaduwing door hogere planten. In het habitattype kunnen zowel rood- als groenwieren de boventoon voeren, vooral van de geslachten Vaucheria, Enteromorpha, Spirogyra, Rhizoclonium, Ulva en Chaetomorpha. Sommige algensoorten komen epifytisch voor, bijvoorbeeld op Groot zeegras. In ons land is het aantal specifieke soorten op zeegras echter niet groot, al kwam een soort als Fosliella lejolisii hier in het verleden veel voor. Tegenwoordig bestaat de algenflora, vermoedelijk als gevolg van waterverontreiniging, veelal uit snelgroeiende soorten als Ceramium rubrum en soorten van het geslacht Ectocarpus.
In het habitattype leven hoge dichtheden ongewervelde dieren, waaronder kenmerkende soorten als Kokkel (Cerastoderma edule), Nonnetje (Macoma balthica), Strandgaper (Mya arenaria), Wadpier (Arenicola marina), Zeeduizendpoot (Nereis diversicolor), Schelpkokerworm (Lanice conchilega) en Wapenworm (Scoloplos armiger). Plaatselijk zijn hoge concentraties mosselen aanwezig, verenigd in een specifiek habitat dat mosselbank wordt genoemd. In feite zijn dit complexe levensgemeenschappen waarin naast mosselen (Mytilus edulis) ook grote aantallen wormen, kreeftachtigen en kleine vissen leven. Het habitattype is van cruciaal belang voor fouragerende wadvogels, waaronder Lepelaar (Platalea leucorhodia), Bergeend (Tadorna tadorna), Scholekster (Haematopus ostralegus), Kluut (Recurvirostra avosetta), Zilverplevier (Pluvialis squatarola), Kanoet (Calidris canutus), Bonte strandloper (Calidris alpina), Rosse grutto (Limosa lapponica), Wulp (Numenius arquata), Tureluur (Tringa totanus) en verschillende soorten meeuwen. Tijdens hoog water zijn de intergetijdenplaten voedselgebied voor vissen als Puitaal (Zoarces viviparus), Zeedonderpad (Myoxocephalus scorpius), Slakdolf (Liparis liparis), Botervis (Pholis gunellus), Bot (Pleuronectus flesus), Vijfdradige meun (Ciliata mustela) en diverse grondels (Pomatoschistus). Getijdenwateren zijn bovendien belangrijk als paaigebied voor vissen als Schol (Pleuronectus platessa), Tong (Solea solea), Haring (Clupea harengus) en Sprot (Sprattus sprattus). Tenslotte worden de zandplaten gebruikt door zeehonden om te rusten.
Tijdens laagwater droogvallende intergetijdenplaten worden in ons land aangetroffen in het Waddenzeegebied en in de Voordelta bij de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. In de Westerschelde en Oosterschelde maken deze zandplaten onderdeel uit van respectievelijk habitattype 1130 (Estuaria) en 1160 (Grote, ondiepe kreken en baaien).
Fotograaf: R. Knol
Zandplaat bij Schiermonnikoog. Droogvallende slik- en zandplaten zijn in de Waddenzee niet lukraak verspreid. De meeste zandplaten worden aangetroffen in de buurt van de eilanden, terwijl de slikplaten (hier ter hoogte van Moddergat) hun hoofdverspreiding kennen langs de Friese en Groningse vastelandskust, waar lagere stroomsnelheden optreden
Fotograaf: H. Hut
Fouragerende Lepelaar (Platalea leucorhodia).
Randvoorwaarden en storingsgevoeligheid
De informatie over randvoorwaarden en storingsgevoeligheid is indicatief en kan niet zondermeer op iedere feitelijke situatie in het veld van toepassing worden geacht!
Abiotische randvoorwaarden
Vochtdiep water - ondiep permanent water
Zuurgraadneutraal/basisch
Voedselrijkdomvoedselarm-matig voedselrijk
Zoutgehaltezout
Bodemtypezand slib
Opmerkingen
Storende factoren
Hieronder wordt indicatief aangegeven wat de gevoeligheid van dit habitattypen is voor verschillende storende factoren
Ruimtelijke effecten
Oppervlakteverliesgevoelig
Versnipperingvoor kenmerkende dieren gevoelig
Chemische effecten
Verzuring door stikstof uit de luchtniet gevoelig
Vermesting door stikstof uit de luchtniet gevoelig
Verzoetingn.v.t.
Verziltingn.v.t.
Verontreiniginggevoelig
Fysische effecten
Verdrogingn.v.t.
Vernattingn.v.t.
Verandering stroomsnelheidgevoelig
Verandering overstromingsfrequentiegevoelig
Verandering dynamiek substraatgevoelig
Mechanische effecten
Verstoring door geluidn.v.t.
Verstoring door lichtn.v.t.
Verstoring door trillingn.v.t
Optische verstoringvoor kenmerkende dieren gevoelig
Verstoring door mechanische effectengevoelig
Directe menselijke effecten
Verandering in populatiedynamiekvoor kenmerkende dieren gevoelig
Bewuste verandering soortensamenstellinggevoelig