Beschermde natuur in Nederland: soorten en gebieden in wetgeving en beleid

Routeplanner beschermde natuur binnen de omgevingsvergunning

Introductie

Voor wie is deze routeplanner bedoeld?

Deze routeplanner is bedoeld voor de aanvrager van een omgevingsvergunning waar een natuurtoets aan de orde is. Deze routeplanner is ook bedoeld voor het bevoegd gezag dat betrokken is bij de behandeling van een aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning, te weten de gemeente en de provincie. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en de Wet natuurbescherming maken het aanhaken van natuurtoetsen binnen de omgevingsvergunning mogelijk.

Het aanhaken van een natuurtoets is mogelijk als er voor de voorgenomen activiteiten of werkzaamheden (hierna genoemd ‘handelingen’) zowel een omgevingsvergunning als een vergunning beschermde gebieden of ontheffing beschermde soorten op grond van de Wet natuurbescherming vereist is.

In deze routeplanner worden de procedurele stappen beschreven die nodig zijn als een natuurtoets voor beschermde soorten of beschermde Natura 2000-gebieden deel uitmaakt van de procedure van het verkrijgen van een omgevingsvergunning. De routeplanner helpt de aanvragers en behandelaars bij vragen als “Hoe weet ik of een natuurtoets aan de orde is?”, “In welke fase moeten welke ecologische gegevens beschikbaar zijn?” en “Hoe lang duurt de procedure?”.

Deze routeplanner geeft alle stappen vanaf het moment vanaf het allereerste idee tot aan de realisatie ervan. Bij elke stap is (in kleur) onderscheid gemaakt of het een activiteit is van de initiatiefnemer of van het bevoegd gezag (vergunningverlener). Bij elke stap is in hoofdlijnen beschreven, wie erbij betrokken is en het wat, wanneer en hoe van de stap.

De aanvraag van een omgevingsvergunning en de inhoud daarvan zijn de verantwoordelijkheid van de aanvrager zelf. Het is voorts de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor de verlening van een omgevingsvergunning (meestal de gemeente) om de procedure van de aanvraag en de behandeling van de omgevingsvergunning te volgen.

Wanneer is een natuurtoets binnen de omgevingsvergunning aan de orde?

Een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd bij velerlei typen handelingen, zoals bomen kappen, bouwen of handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening. Een dergelijke handeling mag:

  • Geen negatief effect hebben op soorten en habitattypen in Natura 2000-gebieden waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd, anders is een vergunning nodig.
  • Niet leiden tot het overtreden van de verbodsbepalingen van beschermde dier- en plantensoorten, anders is een ontheffing nodig.

Als dergelijke negatieve of schadelijke effecten niet voorkomen kunnen worden en dus een vergunning of ontheffing onder de Wet natuurbescherming nodig is, kan voor deze natuurtoetsen worden aangehaakt binnen de omgevingsvergunning. Dit aanhaken is optioneel. Er zijn dus twee mogelijkheden voor een initiatiefnemer om een omgevingsvergunningplichtige handeling met effecten op beschermde natuur vergund te krijgen:

  • De initiatiefnemer kan eerst een aparte ontheffing soorten- bescherming en/of vergunning gebiedenbescherming onder de Wet natuurbescherming aanvragen bij de provincie, en daarna de omgevingsvergunning bij de gemeente. De natuurtoestem- ming moet echter voorafgaand aan de omgevingsvergunning worden aangevraagd.
  • De initiatiefnemer kan direct een omgevingsvergunning aan vragen bij de gemeente, waarbij de natuurtoestemming procedureel onderdeel is van deze vergunning. In dat geval vindt het aanhaken plaats door het onderdeel “Handelingen met gevolgen voor beschermde planten- en diersoorten” of “Handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden” aan te vinken bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Welke rol spelen provincies en gemeenten bij het aanhaken van de natuurtoets?

Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming in principe bij de provincies te liggen. Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen) én voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Het is aan de gemeente (als bevoegd gezag omgevingsvergunning) om te controleren of de aanvraag voor een omgevingsvergunning volledig is. Essentieel is dat de gemeente toetst of de initiatiefnemer al dan niet terecht heeft aangegeven of de handeling gevolgen heeft voor beschermde soorten of gebieden. Dit is het geval als een initiatiefnemer vooraf geen aparte ontheffing soortenbescherming of vergunning gebiedsbescherming heeft aangevraagd en de gemeente redelijkerwijs kan weten dat er beschermde natuurwaarden in het geding kunnen zijn. Als het onderdeel ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde planten- en diersoorten’ of ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden’ is aangevinkt en de aanvraag voor een omgevingsvergunning volledig is, dan legt de gemeente de aanvraag voor aan de provincie. De provincie is immers het bevoegd gezag voor de inhoudelijke natuurtoets. Vervolgens kan de provincie op grond van een natuurtoetsing een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) afgeven (al dan niet onder voorwaarden) of weigeren. Deze Vvgb is inhoudelijk gelijk aan een ontheffing of vergunning Wet natuurbescherming. De Vvgb maakt integraal onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Als de provincie geen Vvgb kan verlenen, moet de gemeente ook de omgevingsvergunning weigeren.

Waar is deze routeplanner niet voor te gebruiken?

Deze routeplanner ziet niet op de procedure die geldt als de initiatiefnemer apart een vergunning beschermde gebieden of ontheffing beschermde soorten op grond van de Wet natuur- bescherming aanvraagt. Dit is ook het geval als er voor de activiteit geen omgevingsvergunning aangevraagd hoeft te worden.

Deze routeplanner gaat alleen in op het aanhaken van de natuurtoets op grond van de Wet natuurbescherming. Deze routeplanner gaat niet over beschermingsregimes voor natuur op grond van andere wettelijke kaders, zoals de bescherming van het Nationaal Natuur Netwerk op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Tot slot, deze routeplanner gaat uit van de situatie vanaf 1 januari 2017 wanneer zowel de Wet natuurbescherming als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht zijn. Wanneer het wettelijk kader wijzigt, bijvoorbeeld bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zal de routeplanner hierop waar nodig aangepast worden.

Heeft u vragen of opmerkingen?

U kunt de routeplanner ook downloaden als pdf:

Schema routeplanner

Klik in onderstaand schema op de onderdelen voor meer informatie.

Toelichting

Initiatiefnemer wil iets gaan doen

Terug naar schemaInitiatiefnemer wil iets gaan doen

Een initiatiefnemer is van plan om handelingen te ondernemen die mogelijk schadelijke effecten hebben op krachtens de Wet natuurbescherming beschermde planten- en dierensoorten of beschermde Natura 2000-gebieden. Het gaat om alle handelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, zoals kappen, bouwen of handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening. Zodra de initiatiefnemer weet welke handelingen hij wil gaan verrichten, en waar en hoe deze worden uitgevoerd, start deze routeplanner.

Informatie verzamelen

Terug naar schemaInformatie verzamelen

Om er achter te komen of de handelingen schadelijke effecten kunnen hebben voor beschermde planten- en dierensoorten of voor beschermde Natura 2000-gebieden, moet een initiatiefnemer informatie verzamelen:

  1. Vindt de handeling plaats op een locatie waar beschermde dier- en/of plantensoorten voorkomen of daar hun leefgebied hebben?
    Zo ja:
    • Welk beschermingsregime is van toepassing is op deze soorten?
    • Ondervinden die soorten schadelijke effecten van de activiteit?
  2. Vindt de handeling plaats in of nabij een Natura 2000-gebied? Zo ja:
    • Wat zijn de instandhoudingsdoelen van het gebied?
    • Heeft de handeling significante gevolgen voor dat gebied?

Hulpmiddelen

Terug naar schemaHulpmiddelen

Hulpmiddelen

Geadviseerd wordt in ieder geval de volgende bronnen te gebruiken bij het verzamelen van informatie:

Algemeen natuurwetgeving
Rijksoverheid

Site met informatie over beleid en wetgeving voor natuur en biodiversiteit van de Rijksoverheid.

Beschermde natuur in Nederland
Site met informatie over soorten en gebieden in wetgeving en beleid. (Onder deze site hangen diverse van onderstaande hulpmiddelen)

RVO
Site met informatie over beschermde soorten en gebieden

Soortenbescherming
Soortendatabase

Een hulpmiddel om te weten welk beschermingsregime exact op een soort van toepassing is.

Effectenindicator soorten
Een hulpmiddel met informatie of activiteiten een schadelijk effect kunnen hebben op belangrijke beschermde soorten in uw gemeente.

Maatregelenindicator soorten
Een hulpmiddel met informatie over welke maatregelen genomen kunnen worden om de schadelijke effecten op beschermde soorten te voorkomen.

Wet natuurbescherming
Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen

Brochure over de inhoudelijke stappen die nodig zijn bij het aanvragen en toetsen van een ontheffing soortenbescherming.

Gebiedenbescherming
Effectenindicator Natura2000-gebieden

Een hulpmiddel met informatie of de activiteiten een schadelijk effect kunnen hebben op de beschermde Natura 2000-gebieden.

Natura2000
Site met informatie over Natura 2000-gebieden van de Regiegroep Natura 2000.

Gemeente verstrekt informatie

Terug naar schemaGemeente verstrekt informatie

De gemeente kan – na eventueel overleg met het bevoegd gezag Wet natuurbescherming - een initiatiefnemer helpen aan informatie die gebruikt kan worden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag Wet natuurbescherming zal in veel gevallen de provincie zijn. In uitzonderingsgevallen (bij ruimtelijke ingrepen waarmee nationale belangen gemoeid zijn) blijft het Ministerie van EZ het bevoegd gezag. Deze informatie kan de gemeente beschikbaar stellen via internet of via een gesprek met de initiatiefnemer. Zo kan de gemeente de initiatiefnemer wijzen op mogelijk schadelijke effecten van bepaalde handelingen, informatie verstrekken over het voorkomen van beschermde soorten of de doelen van beschermde natuurgebieden en de genoemde hulpmiddelen aanreiken. De gemeente kan daarbij ook aangeven of de handeling is vrijgesteld van de vergunnings- of ontheffingsplicht of dat de handeling past onder een eerder verleende vergunning of ontheffing.

Geen effect verwacht, of werken volgens vrijstelling

Terug naar schemaGeen effect verwacht, of werken volgens vrijstelling (gedragscode, Beheerplan N2000 of generieke ontheffing)

Sommige activiteiten zullen vrijwel zeker niet leiden tot schadelijke effecten voor de natuur. Dan hoeft er waarschijnlijk geen natuurtoets plaats te vinden in het kader van de beoordeling van de aanvraag van een omgvingsvergunning. Dit kan men checken via de effectenindicator soorten en de effectenindicator Natura 2000-gebieden. Wanneer de handelingen naar verwachting geen schadelijke effecten hebben voor beschermde dier- en plantensoorten of voor beschermde Natura 2000-gebieden, kan de initiatiefnemer een aanvraag voor de omgevingsvergunning indienen zonder dat het onderdeel ‘handelingen met gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten en/of beschermde natuurgebieden’ wordt ingevuld.

Het is ook mogelijk dat er voor de handeling een vrijstelling geldt van de vergunnings- of ontheffingsplicht onder de Wet natuurbescherming. Dit is voor beschermde soorten bijvoorbeeld het geval als de handeling valt onder de werking van een goedgekeurde gedragscode. Een overzicht van de goedgekeurde gedragscodes vindt u op de site van RVO.nl (gedragcodes gemeenten en gedragscodes overige organisaties). Provinciale Staten kunnen via een verordening vrijstelling van de ontheffingsplicht of vergunningplicht regelen. Ook kan sprake zijn van een vrijstelling als de handeling is opgenomen in een beheerplan voor een Natura 2000-gebied of programma in het kader van een programmatische aanpak en in dat kader is getoetst. Bij de uitvoering van de handeling dient de initiatiefnemer aantoonbaar te handelen overeenkomstig de voorwaarden van de vrijstelling.

Aanpassing initiatief (1)

Terug naar schemaAanpassing initiatief

Wanneer uit de verzamelde informatie blijkt dat schadelijke effecten te verwachten zijn op beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden, dan is het zaak dat een initiatiefnemer zijn initiatief zodanig probeert aan te passen dat er geen sprake meer is van een schadelijk effect. De handeling kan mogelijk op een andere locatie wel zonder schadelijke effecten worden uitgevoerd. Wanneer er na aanpassing van het initiatief geen schadelijke effecten zijn, kan de initiatiefnemer een aanvraag voor de omgevingsvergunning indienen, zonder dat er handelingen voor beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden worden ingevuld.

Ecologisch onderzoek nodig

Terug naar schemaEcologisch onderzoek nodig

Uit de verzamelde informatie en de kenmerken van het initiatief blijkt dat niet uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten te verwachten zijn op beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. Er is dan nader ecologisch onderzoek nodig.

Ecologisch onderzoek uitvoeren

Terug naar schemaEcologisch onderzoek uitvoeren

Het ecologisch onderzoek betreft maatwerk waarbij de initiatiefnemer informatie (laat) verzamelt(en) over de te verwachten effecten van de specifieke handeling. Ook het onderzoek naar de mogelijkheid van mitigerende (verzachtende) en/of compenserende (vervangende) maatregelen komt hierin aan bod. Maatwerk is mogelijk op twee (soms opeenvolgende) niveaus. Een oriënterend onderzoek (voor beschermde dier- en plantensoorten ‘quickscan’ genoemd, voor beschermde natuurgebieden ‘voortoets’ genoemd) en een eventueel verdiepend onderzoek.

Het oriënterend onderzoek is meestal voldoende om vast te stellen wat de schadelijke effecten van de handeling op de beschermde natuurwaarden zijn en welke maatregelen mogelijk en nodig zijn om die effecten te voorkomen. Afhankelijk van de complexiteit van het project of het vaststellen van de te verwachten effecten, zal een verdiepend ecologisch onderzoek moeten volgen.

  • Als het oriënterend onderzoek uitwijst dat geen overtreding van de verbodsbepalingen van beschermde soorten plaatsvind, is geen Vvgb soortbescherming nodig. Hierbij mogen wél mitigerende maatregelen worden betrokken.
  • Als het oriënterend onderzoek uitwijst dat er geen kans is op schadelijke gevolgen voor het Natura 2000-gebied, is geen Vvgb gebiedsbescherming nodig.

Bij deze stap binnen gebiedsbescherming mogen géén mitigerende maatregelen worden betrokken. Mitigerende maatregelen zijn maatregelen die de negatieve effecten opheffen of verminderen.

Aanpassing initiatief (2)

Terug naar schemaAanpassing initiatief

De initiatiefnemer kan besluiten om naar aanleiding van het ecologische onderzoek zijn initiatief zo aan te passen dat er geen sprake meer is van een schadelijk effect. De activiteiten kunnen bijvoorbeeld op een ander moment of op een andere wijze zonder schadelijke effecten worden uitgevoerd. Wanneer er na aanpassing van het initiatief geen schadelijke effecten zijn, kan de initiatiefnemer een aanvraag voor de omgevingsvergunning indienen, zonder dat er handelingen voor beschermde dier- of plantensoorten of beschermde natuurgebieden worden ingevuld.

Aanvraag omgevingsvergunning

Terug naar schemaAanvraag omgevingsvergunning

De initiatiefnemer kan een omgevingsvergunning aanvragen, met gebruikmaking van de uitkomsten van het ecologische onderzoek. De aanvraag kan digitaal worden ingediend via het omgevingsloket dit versturen aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is de gemeente waarbinnen de handeling plaatsvindt.

Aanvraag aparte ontheffing/vergunning Wet Natuurbescherming (bij provincie)

Terug naar schemaAanvraag aparte ontheffing/vergunning Wet Natuurbescherming (bij provincie)

De initiatiefnemer kan ook besluiten om een aparte ontheffing soortenbescherming aan te vragen, los van de aanvraag van een omgevings- vergunning. Het verlenen van een dergelijke ontheffing is een eigenstandig traject met eigen procedurele stappen. Bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing op grond van de beschermingsregimes voor soorten, zijn gedeputeerde staten van de provincies en in uitzonderingsgevallen de minister van Economische Zaken. Zie informatie op Rijksoverheid.nl en bij de betreffende provincie.

De initiatiefnemer kan besluiten om een aparte vergunning gebiedenbescherming aan te vragen, los van de aanvraag van een omgevingsvergunning. De verlening van een dergelijke vergunning is een eigenstandig traject met eigen procedurele stappen. Bevoegd gezag voor het verlenen van een vergunning op grond van de beschermingsregime voor Natura 2000-gebiedenzijn gedeputeerde staten van provincies en in uitzonderingsgevallen de Minister van Economische Zaken. Zie informatie op Rijksoverheid.nl en bij de betreffende provincie.

Gemeente toetst volledigheid

Terug naar schemaGemeente toetst volledigheid

Bij een aanvraag omgevingsvergunning toetst de gemeente de aangevraagde omgevingsvergunning op volledigheid en ontvankelijkheid. Indien het onderdeel ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden’ niet is aangevinkt, dan is het de verantwoordelijkheid van de gemeente om te beoordelen of dat terecht is. Wanneer de gemeente vaststelt dat er sprake is van (andere) schadelijke effecten anders dan aangegeven door de initiatiefnemer, zal zij om (aanvullend) ecologisch onderzoek moeten vragen. Bijvoorbeeld over de aanwezigheid van beschermde soorten of over details van de locatie of de uitvoering van de werkzaamheden, om effecten beter te kunnen inschatten. Geeft de initiatiefnemer onvoldoende informatie, dan kan de gemeente de aanvraag niet in behandeling nemen. Bij deze toets op volledigheid kan de gemeente advies vragen bij het bevoegd gezag voor de natuurtoets (provincie of het Ministerie van Economische Zaken).

Geen schadelijk effect, vrijstelling of aparte vergunning of ontheffing

Terug naar schemaGeen effect verwacht of werken volgens vrijstelling

Bij de behandeling van de omgevingsvergunning is geen natuurtoets aan de orde als er geen schadelijk effect is (zie ook eerdere stappen in deze routeplanner), als er sprake is van een vrijstelling of als er voor de activiteit al een ontheffing soortenbescherming (ook op grond van de Flora- en faunawet) of een vergunning gebiedenbescherming (ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998) is verleend. Een natuurtoets binnen de omgevingsvergunning is ook niet aan de orde als voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning een aparte aanvraag daartoe is gedaan (zie aanvraag aparte ontheffing of vergunning). In die gevallen kan de gemeente de omgevingsvergunning verlenen zonder de aanvraag voor te leggen aan het bevoegd gezag voor de natuurtoets voor het verkrijgen van een Verklaring van geen bedenkingen.

Verklaring van geen bedenkingen (VVGB) nodig

Terug naar schemaVerklaring van geen bezwaar (VVGB) nodig

Indien het onderdeel ‘Handelingen met gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten of beschermde natuurgebieden’ is aangevinkt en de vergunningsaanvraag is volledig, dan legt de gemeente de aanvraag voor aan het bevoegd gezag voor de natuurtoets (provincie of het Ministerie van Economische Zaken). Het is aan het bevoegd gezag om de natuurtoets uit te voeren en naar aanleiding daarvan al dan niet een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) af te geven.

Natuurtoets Provincie

Terug naar schemaNatuurtoets Provincie/Dienst Regelingen

De provincie (of in uitzonderingsgevallen RVO.nl namens de Minister van Economische Zaken) toetst de aanvraag voor een omgevingsvergunning aan de toepasselijke bepalingen van de Wet natuurbescherming. Als een Verklaring van geen bedenkingen aan de orde is, past het bevoegd gezag de uitgebreide voorbereidingsprocedure toe op de omgevingsvergunning. Dit betekent dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen in te dienen. De uitkomst van deze natuurtoets is dat de provincie of de Minister van EZ:

  • een Verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente afgeeft, waarin veelal voorwaarden voor natuur staan opgetekend, of
  • een Verklaring van geen bedenkingen weigert af te geven.

Gemeente verleent vergunning

Terug naar schemaGemeente verleent vergunning

De gemeente neemt de voorwaarden uit de Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) op in de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen onder andere bestaan uit het nemen van maatregelen om de schadelijke effecten te voorkomen of te compenseren. De gemeente stemt de verschillende voorwaarden in de omgevingsvergunning op elkaar af. Als een Verklaring van geen bedenkingen wordt geweigerd, dan moet de gemeente de aanvraag voor een omgevingsvergunning afwijzen.

Maatregelen uitvoeren

Terug naar schemaMaatregelen uitvoeren

De initiatiefnemer is gehouden om de voorwaarden uit de omgevingsvergunning uit te voeren. Voor voorwaarden die voortvloeien uit de natuurtoets geldt dat deze vaak moeten zijn uitgevoerd vóórdat de initiatiefnemer de handeling kan uitvoeren waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Denk hier bijvoorbeeld aan het aanleggen van nieuw leefgebied voor een soort. Het nieuwe leefgebied moet meestal geschikt zijn voordat het oude leefgebied wordt aangetast door de handeling van de initiatief- nemer.

Realisatie initiatief

Terug naar schemaRealisatie initiatief

De initiatiefnemer kan nu zijn geplande handeling uitvoeren conform de voorwaarden uit de omgevingsvergunning. Bij onverwachte ontwikkelingen waardoor er moet worden afgeweken van de voorwaarden, dient initiatiefnemer contact op te nemen met de gemeente. Mogelijk moeten aanvullende voorwaarden worden opgenomen in de vergunning.

Gemeente controleert

Terug naar schemaGemeente controleert

De gemeente controleert of de maatregelen en de handelingen conform de voorwaarden uit de afgegeven omgevingsvergunning worden uitgevoerd of zijn uitgevoerd. Bij overtreding van die voorwaarden dient de gemeente handhavend op te treden. De handhavingstaak van natuuraspecten berust immers bij het bestuursorgaan de bevoegd is om het besluit omgevingsvergunning te nemen. Zo kan de gemeente de activiteiten stil leggen tot dat de initiatiefnemer voldoet aan de voorwaarden.

Blok 1: 1 dag tot een week (indicatie)

Terug naar schemaBlok 1: 1 dag tot een week

Het verzamelen van informatie nodig voor het indienen van een omgevings- vergunning kan 1 tot een aantal dagen in beslag nemen, zo is de inschatting. Veel van de benodigde informatie is te vinden op internet (zie het RVO-loket en het omgevingsloket of het loket van de betreffende gemeente of provincie).

Blok 2: Enkele weken tot 1 jaar (indicatie)

Terug naar schemaBlok 2: Enkele weken tot 1 jaar

Het ecologisch onderzoek is specifiek gericht op de activiteiten van de initiatiefnemer, de locatie van de activiteiten en de aanwezigheid van beschermde soorten of natuurgebieden ter plekke. Soms zijn meerdere veldbezoeken door een deskundige over een langere periode nodig om vast te stellen of een beschermde soort wel of niet aanwezig is. De duur van het onderzoek kan daarom uiteenlopen van enkele dagen tot een jaar en is afhankelijk van het tijdstip waarop geschikte veldinventarisaties kunnen plaatsvinden. In een aantal gevallen is de onderzoeksmethode in een protocol vastgelegd. Deze tijdspanne is een inschatting, daar zij sterk afhankelijk is van de lokale situatie.

Blok 3: Na ontvangst aanvraag zo spoedig mogelijk

Terug naar schemaBlok 3: Na indienen zo spoedig mogelijk

De initiatiefnemer vult een aanvraagformulier voor een omgevingsvergunning in en voegt de benodigde bescheiden toe, zoals de rapportage van het ecologisch onderzoek. De gemeente toetst zo spoedig mogelijk de volledigheid.

Blok 4: 8 tot 14 weken na ontvangst aanvraag

Terug naar schemaBlok 4: 8 tot 14 weken na indienen aanvraag

Voor de behandeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning waar géén natuurtoets aan de orde is, geldt doorgaans een wettelijke termijn van 8 weken, eenmalig te verlengen met 6 weken. De behandeltijd wordt opgeschort als de initiatiefnemer aanvullende informatie moet geven over zijn aanvraag. Deze termijn start na indiening van de aanvraag. Het bevoegd gezag kan op elk moment tijdens de behandeling om aanvulling vragen; hiervoor geldt geen wettelijke termijn. Als de aanvraag onvolledig is of niet is aangevuld nadat de geboden termijn hiervoor is verstreken, moet het bestuursorgaan binnen vier weken beslissen om de aanvraag niet te behandelen.

Blok 5: Totaal 26 of 32 weken na ontvangst aanvraag

Terug naar schemaBlok 5: Totaal 26 of 32 weken na indiening aanvraag

Voor de behandeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning waar wél een natuurtoets aan de orde is en er dus een Verklaring van geen bedenkingen afgegeven dient te worden, geldt een wettelijke termijn van 26 weken, eenmalig te verlengen met 6 weken. De behandeltijd wordt opgeschort als de initiatiefnemer aanvullende informatie moet geven over zijn aanvraag. Deze termijn start na indiening van de aanvraag zodat -in plaats van een termijn van 8 tot 14 weken zoals in de tijdbalk hierboven getoond- sprake is van 26 tot 32 weken.

Blok 6: Enkele dagen tot jaren (indicatie)

Terug naar schemaBlok 6: Enkele dagen tot jaren

De voorwaarden in de omgevingsvergunning ten aanzien van natuur kunnen per vergunning verschillen. Indien de voorwaarden ten aanzien van natuur vereisen dat de initiatiefnemer maatregelen uitvoert, hangt het van de voorgeschreven maatregel af hoeveel tijd met de uitvoering van de maatregel is gemoeid. Dit kan variëren van enkele dagen tot langere periodes. Daarbij is het voor de voortgang van de werkzaamheden van belang of de maatregelen uitgevoerd moeten zijn voordat met de handeling wordt aangevangen.